Art. 7:14 Waterwet: geen causaliteit gebleken tussen schade en gestelde oorzaak

Onafhankelijkheid en onpartijdigheid

  1. [appellant] betoogt allereerst dat door de omstandigheid dat het advies dat ten grondslag ligt aan de besluitvorming, niet is opgesteld door een onafhankelijke commissie, de schijn is gewekt dat de door het bestuursorgaan geraadpleegde deskundigen niet onpartijdig zijn en het bestuursorgaan het advies niet aan zijn besluitvorming ten grondslag mag  leggen.
  2. De enkele omstandigheid dat het dagelijks bestuur zich bij de besluitvorming heeft laten adviseren door deskundigen in dienst van het waterschap, de provincie Zeeland en de Dienst Landelijk Gebied, is op zichzelf onvoldoende voor twijfel aan de onpartijdigheid en mogelijke vooringenomenheid van het dagelijks bestuur, zoals bedoeld in artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).  In het beroepschrift en de nadere stukken zijn geen concrete en objectieve omstandigheden naar voren gebracht die wijzen op partijdigheid of vooringenomenheid van het dagelijks bestuur. Voor zover twijfel is geuit over het zorgvuldig tot stand komen van het advies en het inzichtelijk en concludent zijn ervan, komt dit hierna aan de orde bij de inhoudelijke overwegingen.

Onderzoeksplicht/afweging belangen

  1. [appellant] betoogt dat uit het rapport van ir. A. de Koeijer en een citaat uit het rapport van prof. dr. ir. F. Molenkamp volgt dat verzakkingen voorkomen hadden kunnen worden door voorafgaand aan de invoering van flexibel peilbeheer onderzoek te doen naar de gevolgen ervan voor de zwakke fundering van de woning en schuur in combinatie met veengrond. Daarnaast blijkt uit de voor de bouw van de schuur verleende vergunning van 1967 dat rekening moet worden gehouden met de bodemgesteldheid van het perceel om verzakkingen te voorkomen.
  2. Voor zover [appellant] betoogt dat het waterschap aansprakelijk is voor de gestelde schade omdat het niet zorgvuldig heeft gehandeld door voorafgaande aan de invoering van het flexibel peilbeheer geen onderzoek te doen naar beschermende maatregelen voor de fundering van het huis en de schuur en ook tijdens de uitvoering heeft nagelaten maatregelen te treffen om aantasting van de funderingen te voorkomen, slaagt dit niet. Artikel 7.14 van de Waterwet biedt alleen aanspraak op schadevergoeding aan degene die als gevolg van de rechtmatige vaststelling of uitvoering van een peilbesluit schade lijdt of zal lijden. Dat in de bouwvergunning is opgenomen dat indien de bodemgesteldheid zodanig is dat bijzondere voorzieningen noodzakelijk zijn en deze zodanig moeten worden aangebracht om het risico van verzakkingen en ongelijke zettingen te voorkomen, betekent niet dat er een onderzoekplicht geldt voor het waterschap, maar dat bij het bouwen van de schuur rekening moet worden gehouden met de bodemgesteldheid.

Causaal verband

  1. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij er niet in is geslaagd een causaal verband tussen de verzakkingen en de invoering van het flexibel peilbeheer aannemelijk te maken. Daartoe stelt hij dat hij feiten en omstandigheden heeft gesteld die tot het oordeel leiden dat het dagelijks bestuur niet op het advies van de bezwaarcommissie mocht afgaan en die leiden tot de conclusie dat het peil in de secundaire waterlopen door het flexibel peilbeheer is gewijzigd en heeft geleid tot verzakking van woning en schuur. In het rapport van 18 augustus 2016 van M.P. de Ridder is vermeld dat door jarenlange wijzigingen van de grondwaterstand en wijzigingen van de verhanglijn van de ondergrond sterke verzakkingen zijn opgetreden. In de aanvullende rapporten van 9 juni 2017 en 21 juni 2017 is vermeld dat de twee stuwende duikers in de waterloop aan de voorzijde van het perceel geen stuwende functie vervullen, omdat deze permanent hoger liggen dan het streefpeil in de sloot en watergang en niet het waterpeil in de secundaire waterlopen reguleren. Ook ing. J.A. Hoogstrate bevestigt in de brief van 20 juli 2017 dat de duikers door hun situering geen stuwende functie vervullen. Uit metingen van ing. Castelijn verricht in de periode oktober 2017 tot en met maart 2018 van het waterpeil in de secundaire waterloop, de sloot, volgt dat het waterpeil beneden het te hanteren waterpeil blijft en de sloot tussen de duikers langs de Singelweg nagenoeg het hele jaar droog staat, waardoor de bodem boven het waterpeil uitdroogt en oxideert. Daarbij is van belang dat het perceel uit veengrond bestaat en dat door oxidatie en inkrimping van de veengrond in combinatie met flexibel waterpeilbeheer de verzakkingen en scheurvorming zich onvermijdelijk zullen voortzetten. Zonder de plaatsing van een stuwende duiker in de nabijgelegen sloot zakt de waterstand met 45 cm en dat veroorzaakt inkrimping en oxidatie van het veenpallet onder de woning en de schuur. De conclusie van [appellant] is dat de rechtbank heeft miskend dat het flexibel peilbeheer en de slecht gesitueerde stuwende duikers de oorzaken zijn van de verzakkingen. Omgevingsfactoren, zoals de fundering van de woning en de schuur en klimatologische omstandigheden zijn van ondergeschikt belang, aldus [appellant].
  2. De Afdeling is van oordeel dat [appellant] niet voldoende feiten of omstandigheden heeft gesteld die tot het oordeel kunnen leiden dat de invoering van het flexibel peilbeheer heeft geleid tot de verzakking van de woning en de schuur. Door de invoering van flexibel peilbeheer wordt het grondwaterpeil zo stabiel mogelijk gehouden. Alleen in natte omstandigheden worden oppervlaktewaterpeilen verlaagd, om zeer hoge oppervlakte- en grondwaterstanden te voorkomen. In droge omstandigheden zijn de streefpeilen niet gewijzigd ten opzichte van de peilbesluiten die vanaf 1982 zijn vastgesteld. Onder droge omstandigheden wordt het oppervlaktewaterpeil en daarmee het grondwaterpeil hoog gehouden om uitdroging van de ondergrond te voorkomen. Dit dient er onder meer toe om bodemdaling door veeninklinking en daarmee samenhangende negatieve gevolgen als zettingsschade te voorkomen. Ter zitting heeft het dagelijks bestuur verklaard dat het neerslagoverschot een belangrijke rol speelt om verdroging te voorkomen, omdat de provincie Zeeland geen andere aanvoer van water kent. Nu door het flexibel peilbeheer alleen in natte omstandigheden het oppervlaktepeil wordt verlaagd om te hoge oppervlakte- en grondwaterstanden te voorkomen, is het niet aannemelijk dat de verlaging van de grondwaterstand en de daaropvolgende bodemdaling in veengebieden daardoor wordt veroorzaakt. Klimatologische factoren in combinatie met de veenbodem vormen een meer voor de hand liggende verklaring voor bodemdaling.

Anders dan [appellant] betoogt, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat de instelling van het flexibel peilbeheer invloed heeft op de secundaire en tertiaire waterlopen in de buurt van zijn woning en daarmee op het grondwaterpeil in de directe omgeving van de woning. Op het peil in de waterloop voor de woning aan de [locatie] heeft het flexibel peilbeheer geen effect vanwege de aanwezigheid van twee stuwende duikers, die op een hoger niveau liggen dan het peil in de hoofdwaterloop. Anders dan [appellant] betoogt, heeft de hoge plaatsing van de duikers een functie, omdat alleen bij overvloedige neerslag het water door de duikers wordt afgevoerd en de hoge plaatsing er juist voor zorgt dat het water na neerslag (tijdelijk) blijft staan. Voor zover [appellant] in dit verband heeft betoogd dat het peil in de sloten ver beneden de door het waterschap gehanteerde waterpeilen blijft, is van belang dat die peilen zijn vastgesteld voor de hoofdwaterloop, de Sint-Laurense watergang en niet voor de secundaire en tertiaire waterlopen.

De slotsom is dat er geen grond is voor het oordeel dat de gestelde schade het gevolg is van het flexibel peilbeheer en de plaatsing van de duikers. Schade die niet het gevolg is van publiekrechtelijke rechtmatige besluiten of handelingen komt niet voor vergoeding in aanmerking op grond van artikel 7.14 van de Waterwet.

Gelijkheidsbeginsel

  1. Tot slot is volgens [appellant] onvoldoende duidelijk waarom de eigenaren van de woning ‘Het Blauwe Hof’, Breeweg 11 te Koudekerke, wel een schadevergoeding hebben gekregen.
  2. De woning ‘Het Blauwe Hof’ te Koudekerke ligt in een ander gebied. De eigenaar heeft een schadevergoeding gekregen van de Dienst Landelijk Gebied in verband met uitgevoerde werken en niet van het Waterschap vanwege peilbeheer. Anders dan [appellant] betoogt, zijn de omstandigheden niet vergelijkbaar en ontleent hij daaraan geen aanspraak op schadevergoeding.

ABRS 13-06/18 inzake Waterschap Scheldestroom (ECLI:NL:RVS:2018:1962)