Gedoogplicht Waterwet of Onteigeningswet? In casu volstaat gedoogplicht

Niet in geschil is dat de op grond van artikel 5.24 van de Waterwet opgelegde gedoogplicht inmenging in het door artikel 1 van het Eerste Protocol beschermde eigendomsrecht oplevert. Evenmin is in geschil dat na realisering van de verbreding op het daarvoor benodigde gedeelte van het perceel geen zinvolle gebruiksmogelijkheden resteren voor [appellante] . Aldus: feitelijke onteigening van dat gedeelte van het perceel.

Echter dat betekent nog niet strijd met Eerste Protocol en evenmin volgt uit artikel 1 van het Eerste Protocol dat in het geval van een feitelijke onteigening altijd de Onteigeningswet moet worden toegepast.
Volgens vaste jurisprudentie van het EHRM vereist artikel 1 dat elke inbreuk door de Staat op het ongestoorde genot van eigendom bij de wet is voorzien en in overeenstemming is met het nationale recht. De inbreuk moet voorts een legitiem in het algemeen belang gelegen doel dienen. Ten slotte is een inbreuk op het ongestoord genot van eigendom slechts toegestaan als de gebruikte middelen evenredig zijn aan het daarmee nagestreefde doel.

In casu: er is algemeen belang + Waterwet kent een eigen regeling +
belangenafweging leidt niet tot de conclusie van onteigening: het voor de verbreding benodigde grondoppervlak is gering is in verhouding tot het totale grondoppervlak van haar perceel, te weten 2,26%, en er doen zich geen bijzondere omstandigheden voor.

ABRS 19-06/13 inzake Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (LJN: CA3668).

Noot: vergelijk art. 12 Waterstaatswet 1200: een voor de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk benodigd oppervlak van niet meer dan 2,6% van een perceel, kan als gering worden beschouwd, zodat de belangen van de rechthebbende van het perceel onteigening in zoverre niet vorderen.