De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. In het kader van de Wet WOZ geldt dus niet de zwaardere bewijsmaatstaf van “blijken”, omdat een zwaardere dan de normale bewijslast alleen mag worden aangenomen daar waar duidelijk is dat de wetgever dat uitdrukkelijk heeft gewild (HR 26 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:BI6766, BNB 1999/272).  Van zo’n uitdrukkelijke wil is in het kader van de Wet WOZ geen sprake. Opmerking verdient dat ‘aannemelijk maken’ (dus) niet vereist dat de WOZ-waarde van de woning wiskundig wordt bewezen, voor zover dat – mede gelet op het waardebegrip van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ – al mogelijk is.( Gerechtshof Den Haag 28 maart 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:592, overweging 6.2. Het tegen deze uitspraak gerichte cassatieberoep is door de Hoge Raad ongegrond verklaard met het arrest van 18 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:69). Naar het oordeel van de rechtbank is de heffingsambtenaar in zijn bewijslast geslaagd.

Rechtbank Oost-Brabant inzake ‘s-Hertogenbosch 28-04/23 (ECLI:NL:RBOBR:2023:2030)

Noot: aannemelijk maken dat een taxatie niet te hoog is, is een minder zware eis dan de waarde wiskundig bewijzen. De rechtbank voegt aan die laatste eis terecht toe “voor zover dat al mogelijk zou zijn”.