Normaal ondernemersrisico

[appellante] betwist in wezen de door de minister beleidsmatig gehanteerde standaarddrempel van 15% wegens extra kosten reiniging kas. De Afdeling is het met [appellante] eens dat het drempelpercentage van 15 als uitgangspunt aan de hoge kant is. Of dit percentage – en daarmee artikel 3a, eerste lid, van de Beleidsregel 2014, waarin het is opgenomen – de grenzen van de redelijkheid te buiten gaat, zoals [appellante] heeft betoogd, kan nu echter in het midden worden gelaten. Ook indien [appellante] zou worden gevolgd in haar standpunt dat een drempel van 8% zou moeten worden gehanteerd, komt zij daar niet boven. Uitgaande van normkosten van € 51.000,00 bedraagt de drempel dan € 4.080,00, terwijl de tijdelijke schade voor de zuidelijke kas is begroot op € 3.205,00 per jaar. De normkosten en de schadebegroting volgen uit het advies van 1 december 2017 en zijn door [appellante] niet eerder bestreden. Voor zover [appellante] ter zitting is uitgegaan van andere bedragen, ziet de Afdeling geen reden om het advies niet te volgen. Daarbij is van belang dat het nu alleen gaat om de tijdelijke schade in de vorm van extra kosten voor de zuidelijke kas gedurende de werkzaamheden, waarbij de extra kosten voor de noordelijke kas moeten worden weggedacht omdat die voorzienbaar waren en de extra kosten dus rekenkundig moeten worden gesplitst. Zoals de minister ter zitting ook heeft aangevoerd ligt het omslagpunt net iets boven de 6% en de minister heeft in redelijkheid een drempel mogen hanteren die boven dat omslagpunt uitkomt.

ABRS 11-09/19 inzake Minister I&W A4 (ECLI:NL:RVS:2019:3121)

Noot: hier rechtstreeks beroep raad van State; Rechtbank niet bevoegd.

Zoals de Afdeling heeft overwogen onder 8.4 van haar uitspraak van 28 november 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY4394) is in artikel 22 van de Tracéwet slechts in zoverre van de regeling voor vergoeding van planschade afgeweken, dat de minister bevoegd is tot het nemen van een besluit en is de rechtspositie van een belanghebbende voor het overige niet anders dan bij toepassing van de regeling voor vergoeding van planschade het geval zou zijn geweest. 

Verder lezenswaardig de overwegingen met betrekking tot door minister te betalen deskundigenkosten van appellant.

n de bijzondere omstandigheden van het geval ziet de Afdeling aanleiding om af te wijken van de forfaitaire vergoeding. Het gaat om een relatief lange bezwaarprocedure, waarbij, zoals ook blijkt uit hetgeen hiervoor onder 5 is overwogen, de minister na de eerste tussenkomst van de rechter in de hernieuwde bezwaarfase nader advies heeft gevraagd aan de commissie en in bezwaar eerst twee afwijzende besluiten heeft genomen, waarna uiteindelijk mede op basis van een tweede nader advies bij het besluit op bezwaar van 4 december 2017 een bedrag aan schadevergoeding is toegekend.