Staat onteigent zichzelf vanwege geclaimde verjaring

3.3 In de onderhavige procedure is, omdat de Staat bij één dagvaarding twee voor afzonderlijke berechting vatbare vorderingen tot vervroegde onteigening instelt, één jegens zichzelf als eigenaar van het [perceelgedeelte 1] en één jegens [gedaagde] als eigenaar van het [perceelsgedeelte 2] , sprake van subjectieve cumulatie. Deze samenvoeging ontneemt aan de desbetreffende afzonderlijke zaken niet hun zelfstandigheid (HR 20-02-2009, ECLI:NL:HR:2009:BG7414). Dit houdt in dat [gedaagde] geen partij is in de procedure die gevoerd wordt tussen de Staat als eiser en de Staat als gedaagde met betrekking tot de onteigening van [perceelgedeelte 1 – verjaring] (onderstreping door Hoogstate) en dat de Staat als gedaagde geen partij is in de door de Staat als eiser jegens [gedaagde] ingestelde vordering tot onteigening van het [perceelsgedeelte 2] .

[gedaagde] vordert – zakelijk weergegeven – niet-ontvankelijk verklaring van de Staat in zijn vordering. Indien en voor zover de Staat in zijn vordering tot vervroegde onteigening van het [perceelgedeelte 1] mocht worden ontvangen vordert [gedaagde] onbevoegd verklaring van de rechtbank en verwijzing van de zaak naar de handelskamer, althans de bevoegde kamer van de rechtbank. De Staat heeft tegen deze vorderingen verweer gevoerd.

Nu [gedaagde] geen partij is in deze procedure, de rechtbank verwijst naar rechtsoverweging 3.3., kan hij niet worden ontvangen in zijn in deze procedure ingestelde incidentele vorderingen. De rechtbank zal [gedaagde] niet-ontvankelijk verklaren.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 07-12/22 inzake A27 (ECLI:NL:RBZWB:2022:8287)