Verzoek tot vernietiging gedoogbeschikking afgewezen

Belemmeringenwet Privaatrecht (BP); verzoek tot vernietiging gedoogbeschikking afgewezen. Verzochte onteigening elektriciteitsnetwerk niet mogelijk.

Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 17 oktober 2018 (hierna: de gedoogbeschikking) heeft de Minister aan Recreatiecentrum Bergumermeer – behoudens haar recht op schadevergoeding – op grond van artikel 2 lid 5 van de Belemmeringenwet Privaatrecht (hierna: BP) de plicht opgelegd tot het gedogen van de aanleg en instandhouding van ondergrondse laagspanningsverbindingen.

Bergumermeer de vernietiging van de gedoogbeschikking verzocht, omdat “onteigening geboden is”.

De Minister concludeert tot afwijzing van het verzoek en voert daartoe het volgende aan. Het hof dient uitsluitend te beoordelen of in het gebruik van het perceel niet meer belemmering wordt gebracht dan redelijkerwijs voor de aanleg en instandhouding van het elektriciteitsnetwerk nodig is, en of de belangen van Recreatiecentrum Bergumermeer redelijkerwijs niet de onteigening vorderen. Voor zover de door Recreatiecentrum Bergumermeer aangevoerde gronden buiten dit toetsingskader vallen, dient Recreatiecentrum Bergumermeer niet-ontvankelijk te worden verklaard. De gedoogplicht op grond van de Belemmeringenwet Privaatrecht ziet alleen op het perceel en voor onteigening van het perceel is geen noodzaak gebleken.

Op grond van artikel 4 lid 1 BP kan een ieder aan wie (met toepassing van artikel 2 lid 5 BP of artikel 3 lid 2 BP) een gedoogplicht als bedoeld in artikel 1 BP is opgelegd, aan het hof binnen het gebied waar de desbetreffende onroerende zaak is gelegen, vernietiging van de beschikking verzoeken op de grond dat daarbij ten onrechte is geoordeeld hetzij dat de belangen van de rechthebbende ten aanzien van die zaak redelijkerwijze onteigening niet vorderen, hetzij dat in het gebruik van die zaak niet meer belemmering wordt gebracht dan redelijkerwijze voor de aanleg, de instandhouding, de verandering of de overbrenging van het werk nodig is. Dit betekent dat het hof in deze procedure uitsluitend dient te beoordelen of in het gebruik van het perceel niet meer belemmering wordt gebracht dan redelijkerwijze voor de aanleg en instandhouding van het werk nodig is en of de belangen van rechthebbende ten aanzien van het perceel niet de onteigening vorderen. Het toetsingskader van het hof is derhalve beperkt.

HOF Het toetsingskader van het hof is op grond van art. 4 lid 1 BP beperkt

1.

Uit het verzoekschrift blijkt verder niet dat de belangen van Recreatiecentrum Bergumermeer ten aanzien van het perceel redelijkerwijze de onteigening daarvan vorderen. De verzochte vernietiging van de gedoogbeschikking is dus ook op deze grondslag niet toewijsbaar

2.

De stelling van Recreatiecentrum Bergumermeer dat onvoldoende is onderhandeld over een minnelijke oplossing leidt evenmin tot toewijzing van het verzoek. De vraag of is voldaan aan de onderhandelingsplicht zoals die voortvloeit uit de Belemmeringenwet Privaatrecht, valt buiten het toetsingskader van artikel 4 lid 1 BP. De beantwoording van die vraag is voorbehouden aan de bestuursrechter (zie ABRvS 29 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:816). Ook de (enkele) omstandigheid dat partijen nog geen overeenstemming hebben bereikt over schadevergoeding, leidt niet tot vernietiging van de gedoogbeschikking. Indien daarover geen overeenstemming kan worden bereikt, is een afzonderlijke procedure bij de kantonrechter de aangewezen weg (artikelen 1 en 14 BP).

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-09/19 inzake minister I&W/Bergummermeer (ECLI:NL:GHARL:2019:7120)

Noot:

  1. het begint met een gedoogbeschikking
  2. daartegen beroep bij Gerechtshof, art 4 lid 1 BP: toetsingscriterium: is redelijkerwijs onteigening gevorderd?
  3. schadevergoeding via de kantonrechter,