Windturbine. Meting hoogte onderwerp beoordeling rechter?

ABRS 16-03/16 inzake Drechterland (ECLI:NL:RVS:2016:680).

Bestemmingsplan oud: hoogte windturbine op perceel aanvrager ashoogte 41 meter en met vrijstelling 50 meter.

Bestemminsplan nieuw: hoogte 41 meter viel onder overgangsrecht, maar dat heeft gemeente vervolgens “in natura” hersteld en herziening bestemmingsplan. Maar in dat laatste plan niet een vrijstelling tot 50 meter.

Art. 49 WRO (oud): Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 februari 2011 in zaak nr. 201006127/1/H2) moet bij een wijziging van de bestemming op het eigen perceel van de aanvrager van een planschadevergoeding worden beoordeeld in hoeverre de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden op dat perceel in voor hem negatieve zin zijn veranderd. Daarbij moet de binnenplanse vrijstellingsbevoegdheid in beginsel in de planvergelijking te worden betrokken.

ABRS beoordeelt alsnog en accepteert de stelling van de gemeente:

  • BP oud: 50 meter (inclusief vrijstelling) ashoogte waarbij de hoogte op grond van de begripsbepalingen van de planvoorschriften wordt bepaald door de hoogte van de as, vermeerderd met de helft van de rotordiameter,
  • BP nieuw: 41 meter masthoogte en dat is de afstand is tussen het maaiveld en het hoogste punt dat door een constructiedeel van een windenergie-installatie, met uitzondering van de rotor, wordt bereikt. De rotordiameter is daarbij niet van belang. Het laatste bestemmingsplan biedt aldus ruimere planologische mogelijkheden, zodat van schade geen sprake is.

Hoewel bij [appellant] een andere indruk kan zijn ontstaan, is het niet zo dat de Afdeling over de hoogte van de windturbine onder het oude en het herziene nieuwe bestemmingsplan een in eerdere tussenuitspraak geschil heeft beslecht. Dat doet de Afdeling nu alsnog en besluit dat er geen planologisch nadeel is.