WOZ en gelijkheidsbeginsel

Citaat HR 8 juli 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT8942, BNB 2005/298 ten aanzien van de toepassing van de meerderheidsregel in WOZ-zaken:  De omstandigheid dat een WOZ-waardering kan worden gebaseerd op transactieprijzen van “vergelijkbare” objecten, doet er niet aan af dat voor de toepassing van de meerderheidsregel in WOZ-zaken – buiten de gevallen waarin het gaat om fouten die gemaakt zijn ten aanzien van specifieke, aan een aantal woningen gemeenschappelijke kenmerken waardoor die zich van andere woningen onderscheiden (vgl. HR 17 juni 1992, nr. 26777, BNB 1992/294) – de relevante groep wordt gevormd door objecten die identiek zijn, in die zin dat de onderlinge verschillen naar het oordeel van de feitenrechter verwaarloosbaar zijn, zoals bijvoorbeeld bij rijtjeshuizen niet noodzakelijk, maar wel mogelijk het geval zal zijn. Dit brengt enerzijds mee dat een beroep op de meerderheidsregel ondersteund dient te worden met de stelling dat minstens twee identieke objecten lager zijn gewaardeerd, anderzijds dat de heffingsambtenaar, op wiens weg het ligt te stellen dat de relevante groep groter is, daartoe slechts (juist gewaardeerde) objecten zal kunnen aanwijzen die eveneens identiek zijn aan dat van de klager.”

Hof:
Hoewel de woning, evenals het object waarnaar belanghebbende verwijst – [adres 2] –, een galerijflat betreft en de woning en het door belanghebbende genoemde object in hetzelfde complex zijn gelegen, is niet aannemelijk geworden dat sprake is van objecten die identiek zijn aan elkaar. De verschillen tussen de woning en het door belanghebbende genoemde object, te weten de indeling (3 versus 4 kamers), de gebruiksoppervlakte (82 m2 versus 85 m2) en de omstandigheid dat de woning over dubbel glas beschikt en [adres 2] over enkel glas, zijn alles bij elkaar genomen niet als verwaarloosbaar te duiden. Reeds hierom faalt het beroep op de meerderheidsregel.

Gerechtshof Den Haag 25-05/22 inzake Heffingsambtenaar Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2022:963)